Communities of Practice
Het begrip ‘community’ wordt tegenwoordig vooral in de context van sociale media geplaatst. Het boek ‘Communities of practice’ was zijn tijd ver vooruit. Al in 1998 beschreef Etienne Wenger het belang van communities of practice voor de lerende organisatie, en voor het geven van zowel betekenis als identiteit voor de individuele medewerker en de organisatie zelf. De auteur waarschuwt op zijn website voor een niet altijd pijnvrij leesproces en maakt dat in de praktijk meer dan waar. Tegelijkertijd klopt ook zijn belofte dat de aanhouder diverse waardevolle inzichten uit het boek opdoet.
Juist het toenemend belang van communities of practice (hierna af te korten tot ‘COP’) als gemeenplaatsen voor leren, innovatie en (organisatie)ontwikkeling verleidden mij tot het lezen van dit soms vrij academisch geschreven boek. Etienne Wenger neemt de lezer in ‘Communities of Practice – Learning, Meaning and Identity’ mee op een rondreis via een proloog inclusief case study en drie delen over respectievelijk het doen (‘practice’), identiteit en ontwerp.
Voor wie bedoeld?
Dit boek is geschreven voor een brede doelgroep van kenniswerkers, trainers, professionals, managers en al diegenen die een ‘leven lang leren’ serieus nemen.
Wenger beschrijft hoe de sociale theorie over leren bestaat uit vier sterk onderling gerelateerde componenten. Deze zijn respectievelijk leren als ervaring (‘meaning’), leren als behoren tot (‘community’), leren als doen (‘practice’) en tenslotte leren als worden (‘identity’). Het is Wenger’s visie dat leren een continu proces is voor individuen, communities en organisaties. Leren zet je niet ‘aan of uit’ en is niet beperkt tot het klaslokaal.
Zorgvuldigheid is de kracht van deze auteur. Zo beschrijft hij grondig hoe communities of practice lang niet altijd voor hogere, heilzame doelen in het leven zijn geroepen. En geeft hierbij ook voorbeelden hoe communities of practice hun invloed en macht kunnen misbruiken. De praktische vraag: ‘wat is nu een definitie van een community of practice’, komt echter pas halverwege het boek ter sprake. De schrijver maakt dan duidelijk dat niet elke lunchgroep, afdeling, organisatie of land een COP vormt.
Criteria voor een COP zijn ondermeer: duurzame, wederzijdse relaties, een gedeelde manier van uitvoering, snel gedeeld begrip van een probleem, een vlotte uitwisseling van informatie, en het delen van een zeker jargon, gecombineerd met een eigen communicatie-stijl en gedeelde uitingen. De case study in de proloog beschrijft bijvoorbeeld een community of practice bestaande uit medewerkers van afdelingen die ziektekosten declaraties verwerken bij het bedrijf Alinsu.
Deel I: Practice
De strekking van deel I Doen (‘Practice’) bestaat uit de complementariteit van participatie (doen & deelnemen) en reificatie (dingen). Leren als doen heeft volgens Wenger net zoveel betrekking op het sociale proces van deelnemen in een activiteit als op het vastleggen, formaliseren en concreet maken (reificeren) van data, informatie en kennis in fysieke uitingen. Wie van filosofie en semantische discussie houdt, is bij Wenger aan het juiste adres. Zo beschrijft de auteur graag waarom ‘kennis’ een tricky woord is en wat de beperkingen van kennis opdoen en hebben zijn.
Gelukkig deelt Wenger ook een aantal voorbeelden om zijn visie op en definitie van ondermeer participatie en reificatie te illustreren. Ambassadeurs ter aanvulling op onze verdragen, 0800 telefoonnummers bij een zorgvuldig samengestelde product handleiding zijn voorbeelden hoe participatie de tekortkomingen van ‘dingen’ aanvult. Vice versa maken we notities van een meeting om te delen met collega’s die niet bij een meeting konden zijn en regelen het synchroon lopen van onze afspraken met de klok. Het onderdeel ‘practice’ onderstreept vooral ook de waarde van het doen als een niet-sec functioneel proces van handelingen en activiteiten maar als een proces van zin en betekenis geven aan menselijke activiteit.
Deel II Identity
Deel II ‘Identity’ beschrijft hoe de identiteit van een individu of collectief voortkomt in een continue verwevenheid van ‘participatieve ervaringen’ en ‘reificatieve projecties’. Eenvoudig gezegd construeren we wie we zijn door ervaringen te beleven en tastbare zaken waar te nemen. Een apart hoofdstuk is gewijd aan de rol die zowel participatie als non-participatie spelen bij de vorming van identiteit. Wenger beschouwt identiteit vooral in termen van het behoren tot een community of practice via betrokkenheid (‘engagement’), verbeelding (‘imagination’) en afstemming (‘alignment’). En is vervolgens bijna voorspelbaar zorgvuldig bij het uitdiepen van niet alleen definities van deze termen maar ook de trade-offs in termen van bijdragen en beperkingen hiervan.
Wat meer compact om te lezen en te begrijpen wordt het boek bij de afsluiting van deel II. Hierin licht de auteur het model ‘de sociale ecologie van identiteit’ toe dat is opgebouwd is uit content van de voorgaande hoofdstukken en de toepassing van de 2 hoofdbestanddelen van identiteit, te weten identificatie en onderhandelbaarheid. Dit visuele raamwerk biedt de lezer meer houvast. Bovendien blijkt de auteur over een grote verbeeldingskracht en visie te beschikken als hij de opkomst en ontwikkeling van door ICT-ondersteunde niches en sociale communities beschrijft.
Het boek sluit af met het voor pragmatici wellicht meest interessant deel: de toepassing van leren. Onder het motto ‘learning cannot be designed. It can be designed for’ beschrijft Wenger voor vanuit zowel het perspectief van de organisatie als vanuit educatie de aanzet van een ‘leer-architectuur’ in de vorm van een conceptueel framework en de toepassing daarvan.
Dit boek biedt een schat van inzichten, verdieping en reflectie op het vlak van leren en de rol van communities of practice daarbij. Randvoorwaarden voor de lezer zijn zowel doorzettingsvermogen als voorkeur voor een vrij conceptuele, academische schrijfstijl.
Inspiratie opgedaan om het hele boek te lezen? Bestel ‘m hier.
Boek recensie door Paul Hassels Mönning | DutchmarQ